dinsdag 27 november 2012

Stukkie Filmgeschiedenis: Das Cabinet des Dr. Caligari

Joe. Op de academie volg ik deze periode twee theorievakken: Filmgeschiedenis en Beeldcultuur. Voor dat eerste vak moeten we elke week een film bekijken en daar een stukkie van een paar pagina's over schrijven. Alhoewel die opdracht binnen een week gemaakt moet worden, en ik niet heel tevreden ben met mijn schrijfsels, heb ik besloten ze (of althans zeker een paar) online te zetten. Kunnen jullie lachen. Voor dit stukkie analyseerde ik Das Cabinet des Dr. Caligari van Robert Wiene.



-----

Kort na de Eerste Wereldoorlog bloeide de filmindustrie in Duitsland op. Voornamelijk gestimuleerd door rivaliteit op het economische vlak tussen Duitse, Franse en Amerikaanse filmindustriëen, ontstonden er grote studioconglomeraten in het land (Roberts 175). Deze eerste jaren na het einde van de oorlog, voordat Duitsland in de ban kwam van politiek extremisme, was een zeer productieve tijd, wat terug te zien is aan de vele internationale filmhits. De Duitse filmsterren verwierven internationale faam. In de jaren veertig van de vorige eeuw verdween deze glans toen sommige sterren geassocieerd werden met het nationaalsocialisme en vele anderen naar het buitenland moesten vluchten (176).
            In dit naoorlogse Duitsland werkte Robert Wiene samen met zijn team aan Das Cabinet des Dr. Caligari (1919), dat later betiteld zou worden als de eerste expressionistische film (Dautzenberg 208). Bij het expressionisme, ontstaan uit voorzettingen van het impressionisme, gaat het niet zozeer om het realistisch weergeven van de werkelijkheid maar om het verbeelden van een gevoel. De realiteit kan worden gedeformeerd als dit in dienst staat van de uitdrukking die de kunstenaar aan het werk wil geven.
            Bij het maken van Das Cabinet moest er, vanwege een beperkt budget, geïmproviseerd worden. Dankzij de uit noodzaak goedkoop geknutselde decorstukken, de stijl van acteren en de verschillende kleurbaden waarin de filmrol gelegd werd, krijgt de film een vreemd tintje. Ik zou willen beargumenteren dat deze film niet alleen als eerste expressionistische film genoemd zou kunnen worden, maar qua thematiek en gevoel ook voorloopt op het latere surrealisme.

De film is formeel gezien opgedeeld in zes akten, maar als we het narratologisch ontleden zien we twee niveaus; een waarmee het verhaal begint en eindigt, en de ander daarin ingebed. In de eerste akte zien we twee op een bankje zittende mannen praten - we zien; we horen, op de later toegevoegde muziek na, niets, want het is een stomme film - en een vrouw die voorbij loopt. Vervolgens leidt één van beide mannen een verhaal in dat daarna voor onze ogen wordt verbeeld. Vooralsnog lijkt het alsof het een herinnering van hem is. Wij zien hoe een kermisklant, een zekere Dr. Caligari, in een stadje zijn act mag opvoeren, en hoe verschillende misdrijven aan hem en zijn helper worden toegeschreven. Bij zijn act is een slaapwandelaar, genaamd Cesare, betrokken. Deze wordt er van verdacht ‘s nachts verschillende mensen te hebben
vermoord, waaronder een vriend van de vertellende man. Ook het meisje waar deze man op verliefd is, wordt aangevallen en meegesleurd door Cesare.
            Wanneer Dr. Caligari en Cesare worden opgepakt, gaan we weer terug naar het andere niveau. Het lijkt erop dat we van een personagegebonden verteller overstappen op een externe verteller. De man waarvan we net zagen dat hij Dr. Caligari is, blijkt de directeur van een gekkenhuis te zijn. Op de binnenplaats zien we allemaal patiënten rondlopen, waaronder de man die ons zojuist zijn verhaal vertelde. Hij verliest zijn controle wanneer hij de directeur ziet, want hij vreest dat de vreselijke Dr. Caligari (en zijn Cesare) vrij rondlopen. De film eindigt met onze verteller die in een dwangbuis gerijgd en in een cel gestopt wordt. De directeur kijkt verwonderd en merkt op dat hij nu eindelijk weet hoe hij de man moet helpen, nu hij erachter is dat hij door deze patiënt als Dr. Caligari gezien werd.
            Persoonlijk dacht ik dat de film zou eindigen toen we de twee mannen op het bankje weer zagen zitten. Zoals bij meerdere films wel het geval is had ik verwacht dat het grootste gedeelte een ingebedde flashback zou zijn, voorafgegaan door een inleidend stukje en eventueel afgesloten met een conclusie. Toen er vervolgens nog twee aktes volgden was ik verbaasd. Onze verteller zou een personage worden in een epiloog die de betrouwbaarheid van alles wat we van tevoren gezien hadden in twijfel zou trekken. Ook de vrouw waar deze man op verliefd is, zien we later terug als patiënte in het gesticht. Niet Dr. Caligari, maar de man vertellende wordt op deze manier verbeeld als de gek. Tijdens de inbedding wordt de kijker op het verkeerde been gezet - althans, op een verkeerd been. Je zou namelijk kunnen stellen dat het ook niet zeker is dat het laatste stukje van de film te vertrouwen is.
            Gedurende het grootste gedeelte van de film vertrouwen we op de autoriteit van de vertelinstantie. Die wordt later in twijfel getrokken. Dit is echter geen garantie dat de verteller op het hogere niveau, die ik eerder als “externe verteller” benoemde, ook daadwerkelijk te betrouwbaar is. Het zou net zo goed kunnen dat ook dit gedeelte ontdaan kan worden van haar plausibiliteit. Hierdoor komen wij als kijkers eigenlijk in een crisis terecht: wat kunnen we nog vertrouwen? De twee aparte delen van de film spreken elkaar tegen.
            Alhoewel het Surrealistisch Manifest pas in 1924 verscheen, flirt Das Cabinet met een thema en een gevoel wat surrealistisch zou kunnen worden genoemd. Bij deze stroming wordt de alledaagse werkelijkheid vermengd met alogische gedachten, invallen, associaties en dromen uit het onderbewuste. Er ontstaat een vreemde combinatie van geheimzinnige en fantastische voorstellingen in een vrij exacte weergave (Dautzenberg 228). De surrealisten kennen een grote waarde toe aan het onderbewuste en men wordt geïnspireerd door de psychoanalyse van Sigmund Freud.  In zijn theorieën wordt de menselijke psyche uiteengezet en hij beargumenteert de grote rol die het onderbewuste speelt bij de gevoelens die we hebben en de handelingen die wij verrichten.
            Zo formuleert hij hetgeen wat hij het “uncanny” noemt als iets wat een vervelend gevoel veroorzaakt; het onderbewuste confronteert je met iets wat je bijvoorbeeld graag had verdrongen, iets waar je geen controle over hebt. Hij noemt zes manieren waarop dit gevoel zich kan manifesteren bij een persoon, waarvan de laatste het verwarren van werkelijkheid en fantasie betreft: de scheidingslijn tussen realiteit en verbeelding wordt opgeheven.
            Dit is het geval bij het personage in Das Cabinet: in het tweede gedeelte van de film (b)lijkt hij patiënt te zijn in een gekkenhuis. Het verhaal dat hij vertelde heeft hij wellicht ervaren als de werkelijkheid, maar er wordt gesuggereerd dat dit slechts het resultaat van zijn verbeelding is. Verschillende personen die we in zijn verhaal zagen - Dr. Caligari, Cesare, de vrouw - zijn ook allemaal betrokken bij de instelling, hetzij als patiënt, hetzij als medewerker. Op het einde wordt hij opgesloten omdat hij helemaal doorgedraaid lijkt te zijn; zijn fantasie heeft zich in zijn werkelijkheid gemanifesteerd.
            In zekere zin zou je kunnen zeggen dat iets dergelijks ook gebeurt bij de toeschouwer: ook voor ons als kijker is het moeilijk een duidelijke scheidingslijn te vinden in de diëgese van de film. Moeten we zomaar geloven wat de vertelinstantie ons toont, of niet?
            De ogen van de vrouwelijke patiënte en die van Cesare zijn nogal overdreven opgemaakt. Hierdoor zien we een strak contrast tussen donker en licht; wellicht dat dit ook met de - nog in ontwikkeling zijnde - technieken van die tijd te maken heeft, maar dat sterke contrast (waarbij ik de later toegevoegde kleur even buiten beschouwing laat) tussen zwart en wit en het gebrek aan grijstinten versterkte voor mij persoonlijk het surrealistische gevoel. Een reden voor de overdreven make-up en de bizarre manier van acteren hangt deels samen met de redenen waarom de film later als expressionistisch betiteld is. Ik neem daarbij ook aan dat in ieder geval de veel van de hedendaagse verschillende acteerstijl in eerste instantie kenmerkend is voor de stomme film; tegenwoordig hebben we technologisch gezien veel meer mogelijkheden dan men die had in de eerste decennia van de film. Wanneer je niet veel meer dan beeld tot je beschikking hebt (en (piano)muziek, maar zelfs als er al officiële bladmuziek bij een film gevoegd werd, hoefde dat nog niet te betekenen dat er daar aan vastgehouden werd of dat het met precisie gespeeld werd) moeten lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen zodanig expressief zijn dat die genoeg informatie overbrengen.
            Persoonlijk moest ik eerder lachen om deze film dan dat ik ervan schrok; ik vond het eerder
lachwekkender dan angstaanjagend, ook al wordt het soms ook wel de eerste horrorfilm genoemd. Of je het expressionistisch, horror, of surrealistisch noemt, wat zeker is, is dat Das Cabinet een zeer experimentele film was, en wordt als zodanig ook regelmatig genoemd als één van de meest invloedrijke films aller tijden (Roberts 178). Ik noem het vooral “een beetje vreemd”.


Geraadpleegde literatuur:
Dautzenberg, J.A. Literatuur: geschiedenis en leesdossier. Den Bosch: Malmberg, 2004

Freud, Sigmund. “The Uncanny”. New Literary History 7:3 (1975)

Roberts, Ian. “Caligari Revisited: Circles, Cycles and Counter-Revolution in Robert Wiene’s Das Cabinet des Dr. Caligari”. German Life and Letters 57:2 (2004)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten